Jezus, meer dan het manna ((Joh. 6,32)

 

“God liet zijn volk een omweg maken.” Dit is de titel en het onderwerp van de brief die kardinaal De Kesel als bezinning over de pandemie en over een zware ziekte die hij doorgemaakt heeft. “Een grote beproeving, wereldwijd, ook voor de kerkgemeenschap. Toen vorig jaar het virus bij ons doorbrak, werd ik op hetzelfde moment getroffen door ziekte. Het is voor mij een dubbele beproeving geworden. Je hoort natuurlijk wel van kanker bij anderen, maar je denkt niet dat het ook jou kan overkomen. Dat geldt evenzeer voor de pandemie. We dachten dat dit wellicht elders kon gebeuren, maar niet hier, niet in het zogenaamde ontwikkelde Westen. Sindsdien beseffen we alsmaar meer dat we mensen zijn, broos en kwetsbaar, zonder onderscheid. En dat we elkaar nodig hebben.”

Bij zijn reflectie over deze dubbele beproeving heeft hij veel nagedacht over een klein zinnetje in het dertiende hoofdstuk van het Boek Exodus.: “God liet zijn volk een omweg maken door de woestijn” (Ex 13,17).

Het verblijf in de woestijn was een moeilijke tijd, De woestijn mag mooi zijn, maar zij is meestal toch een harde tijd. Niet elkeen wordt gered tijdens zijn of haar woestijntocht. De vreugde om de bevrijding uit Egypte en de gelukte doorgang bij de Rietzee was van korte duur, zoals wij horen in de lezing van deze achttiende zondag: “In die dagen toen ze in de woestijn waren begon heel de gemeenschap van de Israëlieten te morren tegen Mozes en Aäron. Opeens hebben ze heimwee naar het verleden. Ze kijken achterom en gaan de periode die ze achter zich laten beter vinden. Ach, waren we maar bij moeder thuisgebleven! Heimwee naar vroeger, het verleden wordt achteraf geïdealiseerd.

Morren en klagen

Ten tijde van het IJzeren Gordijn was de vrijheid beperkt maar waren er toch enige verschillen tussen de Oostbloklanden. Een man kreeg de kans vanuit Rusland naar Polen te verhuizen. Hem werd gevraagd: hoe het daar was? Zijn antwoord was kort: “We hadden niet te klagen. “Hoe was het met de voedselvoorziening?” “Och wij hadden niet te klagen.” Zo werden hem nog enkele vragen over praktische dingen gesteld, waarop hij steeds hetzelfde antwoord gaf.

“Waarom ben je dan toch weggegaan?” vroegen ze hem tenslotte. Zijn antwoord: “Hier mag ik tenminste klagen!”

Klagen, een vorm van ontevredenheid. Klagen en mopperen, Er kunnen zo veel redenen aangehaald worden: het weer, het werk, de politiek, de economie. Tijdens een voordracht in Christen Forum sprak Jean Claude Guillebaud over wat hij noemde, ‘het syndroom van Roissy’. Hij was als correspondent in vele oorlogsgebieden geweest en had heel gevaarlijke situaties gezien. Zodra hij in Franrijk het vliegtuig verlaat en de taxi neemt, hoort hij klagen over alles wat er verkeerd zou lopen in een land, dat het zoveel beter heeft dan de gebieden waar hij was geweest.

Ook binnen de kerk wordt er geklaagd en gemord, zoals bij de recente schikkingen van paus Franciscus over de Tridentijnse mis.

Wie vertrouwd is met de bijbel, weet dat deze een aantal klaagpsalmen bevat. Bij God mag ik mijn nood verwoorden. Wanneer Jahweh in het boek Exodus Mozes roept en hem een zending toevertrouwt, zegt hij: “Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord; ja, ik ken zijn lijden” (Ex. 3,7).

Wanneer het volk van Israël in de woestijn is, gaat het aan het morren en klaagt het volk. God neemt hen dit niet kwalijk. Hij zal ernaar luisteren en er komt perspectief op beterschap. Met het verhaal over het manna en de kwakkels gebeuren er geen spectaculaire dingen. Het kan op een natuurlijke wijze verklaard worden. De Israëlieten ontdekken nieuwe elementen in de natuur, zoals de vrucht van de tamarisk, die ze manna noemen en de trek van vele kwakkels, die gemakkelijk te vangen zijn. Het werd door hen geprezen als een geschenk uit de hemel en het wordt bezongen in psalm 78:

Hij opende de sluizen van de hemel.

Het regende manna als voedsel voor hen;

Zij kregen brood uit de hemel.”

In tijden van nood kan de vindrijkheid van mensen toenemen en ontdekt de mens mogelijkheden die hij voordien niet zag. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten de burgers kennis met Ersatz-producten, dit waren vervangproducten, waaronder synthetische. In de huidige pandemie loven we terecht het werk van de wetenschappers die door vaccins het virus kunnen intomen.

Meer dan brood

Israël heeft dit verhaal over het manna meegenomen in zijn geschiedenis. Het volk in Kafarnaüm verwijst ernaar, wanneer ze na de broodvermenigvuldiging met Jezus disputeren. De mensen hadden genoten van de gedeelde maaltijd. Ze waren daarop Jezus gevolgd om nog meer te ontvangen. Zij hoopten dat hij als het ware elke dag het mannawonder zou herhalen. Zij lopen Jezus achterna om materiële voordelen. Mensen hebben behoefte aan dingen en middelen en wij willen er altijd meer van. Wij worden zonder het zelf te beseffen arm door steeds meer te willen.

Jezus wijst op een andere honger. Zoals de Samaritaanse bij de bron ingezien heeft dat er nog een andere dorst is dan deze naar water, zo wijst Jezus in zijn antwoord dat er nog meer is dan de honger naar brood. Ja, we hebben brood nodig, we werken ervoor en bidden om het dagelijks brood, dat het er mag zijn voor elke mens. Wij hebben meer nodig dan brood. Wij hebben lichamelijke, geestelijke en spiritutele noden. Wij hebben nood aan verstandhouding en vrede, aan liefde en trouw.

Jezus wekt de honger naar echt en blijvend leven. “Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven” (Joh. 6,27).

Mensen beseffen wel het belang van wat blijft en duurzaam is. In Kafarnaum wordt het gesprek moeilijker wanneer Jezus beweert dat hij zelf het brood is dat uit de hemel komt. Aanvaarden dat God in een mens aanwezig is en dat ons geluk met hem verbonden is, dit was voor zijn tijdgenoten moeilijk.

Is het voor ons gemakkelijker? Misschien wel omdat we dankzij het evangelie weten hoe het leven van Jezus verder is verlopen. We zijn door tijd en ruimte verbonden met een gemeenschap die gelooft dat Jezus het Woord is van de Vader, dat hij zijn leven heeft gegeven op het kruis en dat hij als verrezen Heer aanwezig is in de kerk en in de wereld. “Wij hebben van hem gehoord en zijn in Hem onderricht naar de waarheid die in Jezus is” (cf. Brief aan de christenen van Efeze, 4, 21).

Tweesprong van het geloof

Wij belijden dat Jezus de redder is van de wereld. Wij beseffen dat anderen dit niet doen, ondermeer omdat er zoveel lijden is en wij dit moeilijk kunnen verbinden met het bestaan van God. Deze vraag leeft in het werk van Romeo Castellucci' On the concept of the face, regarding the son of God. Bisschop Johan Bonny heeft de opvoering van dit betwist toneelstuk bijgewoond. In zijn beoordeling stelt hij dat het stuk ons plaatst bij de tweesprong van het geloof. Hij schrijft:

“Tijdens enkele minuten van storm, wind en gewelddadig lawaai verdwijnt de zaal in het duister. Het beeld van de Salvator Mundi is weg. Er is een tijdlang niets meer te zien. Het is de absurditeit en de leegte van Goede Vrijdag. Als de storm en het lawaai voorbij zijn, komt langzaam de Salvator Mundi opnieuw in beeld. Niet helder als voordien, maar in filigraan, halfweg tussen zichtbaar en onzichtbaar, herkenbaar en onherkenbaar. Wanneer alle gezichten verdwenen zijn, blijft nog één gezicht over: dat van Jezus, in filigraan. Dat vind ik sterke beeldtaal. Hier voert de kunstenaar ons naar de tweesprong van het geloof. Ofwel zullen van deze wereld ooit alle gezichten verdwijnen en zal er slechts een duisternis zonder gelaat overblijven. Ofwel zal er van deze wereld ooit één gezicht overblijven, een gezicht waarin we elkaar zullen herkennen en terugvinden: het gelaat van de verrezen Christus. De laatste mogelijkheid drijft het verlangen dat ik geloof noem.”

De mensen die het broodwonder hadden meegemaakt, namen boten en voeren ermee naar de overkant. Zij waren op zoek naar Jezus en ze wilden hem zien.

Ook wij verlangen naar Jezus. Wie is hij en wie zijn wij voor hem?

Daarom is ons lied een bede;

“Hoe is uw naam, waar zijt Gij te vinden,

eeuwige God, wij willen U zien.

Geef ons vandaag een teken van liefde’ (ZJ 566)