Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto

De Jacobsschelp is een van de drie elementen in het schild van erepaus Benedictus XVI.  Ze is het teken van de pelgrim en wijst erop dat ons leven een pelgrimstocht is.  Zij kan bij deze paus-theoloog ook verwijzen naar de beroemde legende van Sint Augustinus (354 - 430).  Als deze op het strand nadacht over het mysterie van de Drie-eenheid, zag hij een knaap die met een schelp het water uit de zee in een klein putje wou scheppen.  Op de vraag van Augustinus wat hij deed, zei de kleine jongen: “Ik breng het water van de zee naar dit putje.”  De schelp is het symbool van de onoverzichtelijke zee van God.  Niemand slaagt er in Gods wezen te doorgronden.  “God is onbekend, ook voor de serafijnen rond zijn troon” (woord van een Duitse theoloog, aangehaald door Peter Schmidt in zijn inleiding op het boek van Maurice Bellet, Niemand heeft God ooit gezien, Davidsfonds).  “Alweterij is onfatsoenlijk, vooral voor  theologen” (Maria Rosseels, De Tijd, 24.04.1967).

Onze tocht als christen is begonnen bij het doopsel.  Wij staan sindsdien onder het teken van de Drie-ene God, gedoopt als wij zijn in de naam van de Vader, de Zoon en de Geest.  Wij behoren door het doopsel tot de éne Kerk van God, die als “het verenigde volk deel heeft aan de eenheid van de Vader, Zoon en Heilige Geest” (LG. 4).  De Kerk komt uit de Drie-eenheid (LG. 13).  “In Christus is de Kerk als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht.”  Dit is de verheven aanhef waarmee de concilievaders over de Kerk spreken in de constitutie Lumen Gentium n° 1.  Ze beseffen goed dat bij en in God, de Drie-ene, de basis ligt van de gemeenschap.  God is volgens de christelijke visie gemeenschap.  Hij is communicatie in zich en naar zijn schepping toe.  God is de enige God, die als persoon tot ons komt in Christus en in de Geest.  Deze zijn volgens Sint Ireneus de twee handen van God.  Onze geloofsbelijdenis bevat slechts drie artikelen, zoals in de drievoudige bevraging en bevestiging bij het doopsel.  Wij volgen in onze geloofsbezinning de weg die God aflegt met de mens.  Hij, de Vader, komt in Jezus en werkt in ons door de Geest.  Hij leidt ons met de Kerk tot het volle leven.

De laatste Vorlesung, die paus Benedictus hield, was voor de clerus van Rome.  Ze handelde over het tweede Vaticaans concilie, een gebeuren van vijftig jaar geleden.  Een herinnering aan het verleden, maar met een opdracht naar het heden en de toekomst.  Het concilie spoorde, aldus paus Benedictus, eerst en vooral aan tot verdieping en verinnerlijking.  Vaticanum II begon met de bespreking van de constitutie over de liturgie.  Het concilie stelde zo de prioriteit voorop van God en van de onvervangbare rol van de aanbidding.  “Operi Dei nihil praeponatur”: dit woord uit de Regel van de heilige Benedictus (cfr 43,3) lijkt volgens paus Benedictus de opperste regel te zijn van het concilie.  Het kernstuk van de liturgie is het paasmysterie.  De verrezen  Heer is het centrum van het christelijk bestaan.  Van bij Hem gaan we naar de wereld en met Hem naar de Vader.  De zondag is de dag van de hernieuwde schepping.  Vanuit ons geloof in God Schepper en in de verrezen Heer zijn we geroepen om in de wereld Gods liefde te beleven met de kracht van de Heilige Geest.

Het is niet alleen in de constitutie over de liturgie dat de concilievaders wijzen op de unieke plaats van God.  Zij houden het mysterie van de Drie-eenheid voor ogen in andere concilieteksten en nodigen ons daarin uit om God, de Drie-ene, te loven en te danken.  De Kerk bidt en werkt “opdat heel de wereld, zo groot als ze is, zou binnengaan in het volk van God, het lichaam van Christus en de tempel van de heilige Geest, en opdat in Christus, het Hoofd van allen, aan de Schepper en Vader alle eer en heerlijkheid zou toekomen” (LG. 17)

De concilievaders halen in hun visie op de Drievuldigheid de basis voor de missieactiviteit van de Kerk.  In Ad Gentes, het decreet over de missieactiviteit, verklaren ze: “De pelgrimerende Kerk is krachtens haar natuur op zending gericht, opdat zij volgens het plan van God, de Vader, haar oorsprong vindt in de zending van de Zoon en de zending van de Heilige Geest” (AG. 2).

Vaticanum II zette met het decreet over de katholieke deelneming aan de oecumenische beweging een belangrijke stap.  De oecumene is een taak voor alle christenen die geloven in de Drie-ene God (UR. 1).  Kardinaal Kasper, jarenlang voorzitter van de Raad voor de Eenheid, formuleert deze belangrijke stelling: “Zonder het geloof in de levendige Drie-ene God, zonder geloof aan de godheid van Christus, aan de heilsbetekenis van het kruis en de verrijzenis hangt al het andere letterlijk in de lucht.  Wie niets meer weet van de werkelijkheid van de zonde en van het verstrikt zijn in zonde, snapt weinig of niets van de rechtvaardiging van de zondaar."

Het tweede Vaticaans concilie heeft in hoofdstuk 5 van de constitutie over de Kerk de algemene roeping tot heiligheid belicht.  Deze geldt voor alle gedoopte en berust op de deelname aan het leven van de Heilige Drie-eenheid: “Christus immers, de Zoon van God, die samen met de Vader en de Heilige Geest met de woorden ‘Gij alleen zijt de Heilige’ begroet wordt, heeft de Kerk als zijn bruid bemind en zichzelf voor haar overgeleverd om haar te heiligen (vgl. Ef. 5,25-26).  Hij heeft haar met zichzelf als zijn lichaam verenigd en haar met de gave van de Heilige Geest tot glorie van God vervuld.  Daarom zijn allen in de Kerk, of ze nu zelf tot de hiërarchie behoren of onder haar leiding staan tot heiligheid geroepen, volgens het woord van de apostel: ‘God wil dat gij u heiligt’ (1 Tess. 4; vgl. Ef. 1,4).  Deze heiligheid van de Kerk blijkt en moet voordurend blijken uit de vruchten van de genade die de Heilige Geest in de gelovigen voortbrengt” (LG. 39).  “De ene en onverdeelde Drievuldigheid is in en door Christus de bron en oorsprong van alle heiligheid” (LG. 47).

Maria, de moeder van Jezus, is een beeld van de Kerk.  Met haar loven en prijzen we de Heer.  Zij helpt ons om aan God, de Drie-ene, alle eer en lof te geven.  Dit helpt om onszelf niet als centrum te beschouwen, maar ons met God te verbinden.  Lumen Gentium eindigt met deze oproep: “Laten alle gelovigen de moeder van God en de moeder van de mensen dringend erom smeken, dat zij, die de beginnende Kerk met haar gebed heeft bijgestaan, ook nu zij in de hemel boven alle gelukzaligen en engelen verheven is, in de gemeenschap van alle heiligen bij haar Zoon ten beste zal spreken, totdat alle volkerenfamilies, zowel zij die de erenaam van christenen dragen als zij die hun Verlosser nog niet kennen, in vrede en eensgezindheid tot een enkel volk van God gelukkig verenigd worden, tot glorie van de allerheiligste en onverdeelde Drievuldigheid” (LG. 69).  Doxologie is het loslaten van zichzelf en geeft alle eer aan de Drie-Ene.

Het concilie heeft de mystieke dimensie van het christen zijn niet vergeten.  We mogen deze geenszins op de achtergrond schuiven.  Echte vernieuwing heeft innerlijkheid nodig.  Tegelijkertijd hebben we voelhorens om te zien en te onderscheiden wat leeft.  Vaticanum II heeft met de pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd onze blik gericht naar de wereld, waarin we leven en van de welke we ontvangen en leren.  God is er aanwezig en spreekt daar.  Daar klinkt eveneens zijn stem.  Het heden is als vindplaats van datgene wat God van ons vraagt.

“Wie of wat God is, blijft een ondoorgrondelijk mysterie.  God identificeert zich door middel van een plaatsbepaling.  Bevrijdende aanwezigheid bij en in de nauwste mogelijke verbindingen met pijn en onderdrukking, dit is God.  God wordt gekend in het lezen van de plaatsen waar God aanwezig is.  God is aanwezig op de plaatsen waar om goedheid en waarheid gestreden wordt en waar zich in deze strijd bevrijding aankondigt tot een nieuwe, Godgegeven toekomst.  Deze God is altijd anders dan gedacht” (Martin Hoondert e.a. Visioenen van het Tweede Vaticaans concilie, p. 83).

Wanneer de concilievaders peilen naar de waardigheid van elke mens komen ze bij de nieuwe mens Christus, het beeld van de onzichtbare God (Kol. 1,15). “In werkelijkheid, zo schrijven ze, licht het mysterie van de mens alleen op in het mysterie van het mens geworden Woord.  Adam, de eerste mens, was immers de voorafbeelding van de toekomstige mens, namelijk Christus de Heer. Christus, de laatste Adam, maakt juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping” (GS. 22).  De Kerk gelooft “dat de sleutel, het centrum en de voltooiing van heel de geschiedenis van het mensdom te vinden zijn in haar Heer en Meester” (GS, 10).

“Ons voornaamste probleem is niet of God bestaat, maar of wij voor Hem bestaan, of Hij bekwaam is zich aan ons te interesseren.”  « Notre principal problème au sujet de Dieu n’est pas de savoir s’il existe, mais si nous existons pour lui, c’est-à-dire s’il est capable de s’intéresser à nous. » (Bernard Sesboüé, Croire.  Invitation à la foi catholique pour les hommes et les femmes du XXIe siècle, p. 420).  God als Vader, Zoon en Geest is hierop het antwoord.  En nu reeds nemen zij in ons hun verblijf.