In de Kerk vieren we vandaag een belangrijke gebeurtenis: de bekering van de apostel Paulus. We weten allemaal dat deze man nogal plots en nogal radicaal veranderd is van christenvervolger tot vurig verkondiger van de verrezen Christus. Zonder de vele reizen die de man ondernomen had en waarbij hij ook verschillende gemeenschappen gesticht heeft, waren wij waarschijnlijk nooit christen geweest. Er wordt wel eens beweerd dat deze farizeeër-tentenmaker naast Jezus zelf een zeer belangrijke stempel gedrukt heeft op het christendom. Maar hoe belangrijk de man ook is, er zijn geen sporen van hem te vinden in een evangelie, ook al zijn sommige van zijn brieven minstens even oud als die evangelieteksten. Toch is de korte evangelietekst van vandaag hem op het lijf geschreven.

In een volgens exegeten toegevoegd einde van het Marcus-evangelie stuurt Jezus zijn leerlingen er op uit. Het is iets wat Paulus zeer letterlijk genomen heeft. Hij heeft de toen bekende wereld afgereisd om overal te gaan getuigen van het goede nieuws dat allen die geloven in Jezus gered zijn. Hij voelde het als zijn plicht aan dit overal te gaan vertellen omdat hij iedereen de kans wou geven zich te bekeren. We kunnen de inzet waarvan de man blijk gegeven heeft, moeilijk overschatten. In die tijd was op reis gaan vaak een hachelijke onderneming die heel wat geld kostte. Het getuigde bovendien van een zeer grote ijver om te gaan preken in gebieden waar men niet echt zat te wachten op een nieuwe godsdienst. Daarmee is niet gezegd dat Paulus een heilig boontje was, integendeel. Tact bijvoorbeeld was niet echt zijn sterkste punt. Toch is zijn inzet en ijver van onschatbare waarde voor onze Kerk: een gelovig man die zich gezonden weet om overal de Blijde Boodschap te gaan verkondigen. Mooi. Maar die woorden die later toegevoegd zijn aan het Marcus-evangelie zijn door de schrijvers niet alleen toegevoegd voor Paulus, maar voor alle gelovigen, ook voor ons dus. Maar wie van ons gaat getuigen, misschien beter durft getuigen van zijn geloof, overal waar hij gaat? Wie durft luidop zeggen dat wie niet gelooft niet gered zal worden? Wie kan in Jezus'naam demonen uitdrijven? Wie durft met zijn hand slangen oppakken zoals Paulus deed volgens Handelingen? Wie durft een gifbeker drinken en zeggen dat dit hem niet zal deren omdat hij gelooft? Wie kan zieken genezen door hen de hand op te leggen? We krabben eens in ons haar, trekken misschien even een bedenkelijk gezicht en gaan dan weer over tot de orde van de dag, want dit laatste kan toch niet meer voor deze tijd zijn? Kan zijn, maar waarom hebben ze dit ooit opgeschreven en heeft de Kerk dat tot nog toe niet geschrapt? Misschien wel omdat door al die door tijd en plaats geformuleerde woorden een diepere waarheid zit. Wil men hier gewoon de christenen die harde tijden tegemoet gaan geen moed inspreken? Iemand die vurig gelooft, heeft niet alleen zijn hoop op dit leven gesteld. Daarvan was Paulus diep overtuigd. En wij?

Paulus is er bovendien stellig van overtuigd dat er een grote kracht schuilt in het geloof. Hij zou niet tegenspreken dat christenen demonen kunnen uitdrijven. Wij lachen al even bij het woord demonen, laat staan wat we denken over demonen uitdrijven. Misschien kunnen we ze gewoon een ander woord geven: de verslavingen die mensen in hun greep kunnen hebben. Biedt het christelijk geloof geen krachtig antwoord op drugs, ver doorgedreven materialisme, ....? Is het niet zo dat wij vandaag in gesprek met ongelovigen of andersgelovigen de indruk hebben dat ze ons niet begrijpen, dat het lijkt alsof we een andere taal spreken? Durven wij als christen de zovele sluwe verleidingen hardhandig aanpakken met een evangelische soberheid en authenticiteit? Kunnen wij als gelovige overeind blijven in een maatschappij waar individualisme ons opgelepeld wordt? Is dat doorgedreven individualisme niet het gif dat elke vorm van solidariteit en naastenliefde doodt, die zelfs God niet meer nodig heeft? Kunnen wij mensen die ziek zijn door vereenzaming of uitsluiting geen hand op de schouder leggen om hen te laten weten dat zij voor God wel nog meetellen? Kunnen wij zieke mensen niet een bemoedigende schouderklop geven als we hen vertellen dat er méér is dan dit leven van pijn en ellende? Het komt er op aan te geloven ... Vraag is natuurlijk of wijzelf voldoende geloven om dit door te geven? Voelen wij het ook als onze plicht om zoveel mogelijk mensen te laten delen in dit goede nieuws? Gaat onze liefde voor de medemens zo ver dat wij hen willen weghouden van alles wat mensonwaardig en uiteindelijk figuurlijk dodend is? Moge de figuur van Paulus ons inspireren om getuigend in het leven te staan, zonder dwang, maar duidelijk uitkomend voor wie we zijn en duidelijk tonend in wie wij zoveel vertrouwen hebben dat we ons leven in Zijn handen durven leggen. Misschien moeten we eerst nog onze bekering krijgen, zitten we nu nog te veel vast aan onze oude ik. Laten we ons eerst bekeren, misschien komt de rest dan wel vanzelf, ... als God het belieft.